maandag 14 mei 2012

Boeken - Mijn roofvogels van Rob Bijlsma

Er is waarschijnlijk niemand in Nederland die zoveel uren in de natuur heeft doorgebracht om vogels te observeren als (roof)vogelkenner Rob Bijlsma. Zijn kennis heeft hij nu gebundeld in wat hij zelf noemt een ‘tussenrapport’ dat de weinig dekkende titel Mijn roofvogels heeft meegekregen. Want het boek biedt zoveel meer.

Mijn roofvogels past in de serie waarin eerder ook Mijn Drenthe van Gerrit-Jan Zwier en Mijn vogels van Albert Beintema verschenen. Uitgeverij Atlas had iets voor ogen toen ze de vraag aan Bijlsma stelden om een boek te schrijven over zijn roofvogelwerk, maar hij heeft daar natuurlijk zijn eigen draai aan gegeven. Gelukkig maar. Je zou Bijlsma namelijk veel etiketten kunnen opplakken: ornitholoog, roofvogeldeskundige, natuuronderzoeker of excentriekeling voor wie minder met onze geverderde vrienden heeft. Maar bovenal is hij een dwarse onderzoeker die graag tekeer gaat tegen loze praatjes.

Nadat ik het boek had gelezen past één ‘etiket’ hem wat mij betreft als gegoten: naturalist. In zijn boek refereert Bijlsma twee keer aan de 19e eeuwse natuuronderzoeker en naturalist Alfred Russel Wallace. Deze Brit bracht jaren door in de regenwouden van het Maleise eilandenrijk en verzamelde een schat aan gegevens. Bijlsma heeft ongetwijfeld zijn boeken gelezen want naast een veelvraat qua velduren (57093 uur verdeeld over 10363 dagen in de afgelopen pakweg 40 jaar) is hij ook een veellezer en veelpublicist. Want zoals Bijlsma het omschrijft, wat niet is gepubliceerd is niet onderzocht. Ik denk dan ook dat Bijlsma de Wallace van deze tijd is. We zullen over een jaar honderd wel zien of ik gelijk heb.

Nu is er dus eerst Mijn roofvogels, dat meer een stand van zaken is geworden dan een magnum opus. In het boek vertelt Bijlsma in pakweg vijftig stukken van alles over (roof)vogels en vogelonderzoek in Nederland en buitenland. Het eerste verhaal gaat bijvoorbeeld over Afrika en dat laat meteen de scoop van Bijlsma’s werk zien. Niet alleen in Nederland kijken hoe het de wespendief vergaat, maar ook in het overwinteringsgebied bestuderen wat ze doen. Hij stelt zich daar de vraag waarom die beesten niet gewoon in Afrika blijven, maar voorjaar weer naar Nederland komen waar ze in krappe tijd proberen een nest met jongen groot te brengen. Geregeld lukt dat niet en is de lange vliegreis voor niets geweest. In Afrika lijkt jaarrond voldoende voedsel (wespen) voorhanden, dus waarom de reis naar Nederland maken?

Ontberingen
Bijlsma laat zien dat je dit soort vragen je een leven lang op buitengewoon aangename manier bezig kunnen houden. Hij heeft er op jonge leeftijd bewust voor gekozen zijn leven aan vogelonderzoek te wijden. Dat hij daarvoor bepaalde ontberingen moest lijden, lijkt hij als een voorrecht te zien. Hoofdstukken die over die keuzes gaan, zijn dan ook minstens zo interessant als de verhandelingen over sperwers en buizerds.

Als je naast de roofvogels een andere rode draad het boek zou moeten benoemen is het zijn afkeer van ‘geleuter’. Onderzoekers die te gemakkelijk conclusies trekken, boswachters die meer praten dan ze buiten zijn en veldmensen die emoties als feiten verkondigen. Ondanks het aantal duizelingwekkende hoeveelheid velduren blijft Bijlsma juist opmerkelijk bescheiden. ‘We weten zo weinig’, is een van zijn uitspraken. Maar gelukkig beschrijft hij die enorme onwetendheid met een fijne en vlotte pen.

Zo vertelt hij hoe hij vanuit zijn huisje in het bos bij Wapse langere tijd een paartje buizerds kan volgen. Door observaties komt hij tot de conclusie dat ‘buizerds niet zomaar vogels zijn, maar individuen die beslissingen nemen.’ Of het verhaal over hoe hij vanuit een boomtop (voor het observeren van roofvogels of het ringen van jongen klimt hij geregeld naar de top van een boom) uitkijkt waar wespendieven het bos induiken. Op deze manier krijgt hij beter zicht op waar deze geheimzinnige vogels broeden. Het verhaal over postduiven zou verplichte kost moeten zijn voor elke duivenmelker die zegt dat hij al zijn duiven kwijtraakt aan haviken.

Bijlsma deelt zijn kennis graag met anderen, maar schroomt ook niet anderen te betrekken bij zijn onderzoek. Zo weet hij de Friese postduivenmelker (en weidevogelbeschermer en roofvogelliefhebber) Ultsje Jellema zo gek te krijgen zijn postduiven voor en na een wedstrijdvlucht te wegen. Deze gegevens gebruikt hij weer om relatie tussen postduiven en predatie door haviken te kunnen leggen. Hij ziet verder dat lichtgekleurde postduiven gemakkelijk ten prooi vallen aan haviken dan donkergrijze exemplaren. Maar ook dat van de 10907 postduiven die hij telt, slechts 8 ten prooi vallen aan een havik. Hij laat ook zien dat het vooral de zwakkere broeders zijn die slachtoffer worden. En dat het sterftecijfer door predatie vele malen lager is, dan die wordt veroorzaakt door de duivenhouders zelf omdat een duif niet aan de verwachtingen voldoet en dus het hoekje om wordt geholpen.

Hoe dan ook, iedereen kan via het boek deze kennis tot zich nemen of zich juist heerlijk ergeren aan de scherpe meningen en boute uitspraken. Bijlsma laat met Mijn roofvogels vooral zien dat het een ‘voorrecht is om van je passie je beroep te maken’. De rest is inderdaad bijzaak, zoals Bijlsma schrijft.

Mijn roofvogels, Rob Bijlsma, paperback, ISBN 9789045021263, Uitgeverij Atlas.

Dit artikel is eerder verschenen in het Friesch Dagblad.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten