zondag 10 mei 2020

De wildheid van een winterkoning

Na ons verblijf als vogelwachter op Rottumerplaat vorig voorjaar heb ik veel nagedacht over begrippen als wildernis, wildheid en (wilde) natuur, maar vooral ook over onze relatie met natuur. In onderstaande overdenking wil ik het met name hebben over wildheid omdat het een begrip is dat kan helpen in onze, of in ieder geval mijn, zoektocht naar een leven meer in verbinding met de natuur om ons heen. Mijn basisidee is dat we de natuur en daarmee onszelf vooral ruimte moeten geven.


Winterkoning. 

Natuurfilosoof Martin Drenthen geeft een mooie definitie van wat ik onder wildheid versta: ‘Datgene wat tegen de menselijke controledwang ingaat.’ Bij gebrek aan wildernis, een landschap dat een geschiedenis heeft zonder menselijke invloed, biedt het begrip wildheid mij een venster op de ongerepte natuur. En voor de duidelijkheid, ik idealiseer of romantiseer die ongereptheid niet. Ik wil niet terug naar de tijd waarin we in berevellen en met speren op rendieren joegen. Ik merk alleen dat ik een sterk verlangen heb om het ongerepte binnen handbereik te hebben. Om het op te kunnen zoeken.
Dat verlangen begon ruim twintig jaar geleden toen ik een paar keer afreisde naar het oosten van Polen. Ik wilde wel eens zeearenden zien en kraanvogels of wolven. We reden er nogal toeristisch rond in een busje, bezochten diverse gebieden tussen de vermaarde Biebzra en mythische Bialowieza en zagen inderdaad zeearenden, kraanvogels en zelfs een wolf, al was het maar een halve seconde voor mijn gevoel. En we zagen nog meer. Veel meer. Maar dat realiseerde ik me toen nog niet.
Daar in Polen werd ik voor de tweede keer in mijn leven overvallen door een gevoel dat ik moeilijk onder woorden kan brengen. De eerste keer dat het me overkwam was toen ik na uren lopen de oostpunt van Schiermonnikoog bereikte en vanaf het Willemsduin (wat toen nog zo’n beetje de oostpunt was) uitkeek over een stijf bevroren Waddenzee. En later kwam het gevoel terug hoog in de bergen van Zwitserland, tijdens een verstilde kanotocht in de Muritz en toen ik het Noorderlicht zag op de Lofoten. Stuk voor stuk grootse ervaringen. Maar het gevoel overviel me kortgeleden voor het eerst ook toen ik het verlaten nest van een winterkoning vond in de wortelkluit van een omgevallen boom in een voormalige productiebos.

Bialowieza (Polen). 

Kinderschoenen

Het gevoel dat ik hierboven beschrijf komt overeen met wat de Britse schrijver Paul Kingsnorth omschrijft als ‘het besef dat je deel uitmaakt van iets dat groter is dan jezelf.’ Het is voor mij een fijn, berustend en relativerend gevoel. Een gevoel van verbondenheid ook.  
Dit soort ervaringen had ik dus vooral in landschappen die nog relatief ‘heel’ zijn, maar dat soort landschappen zijn dichtbij huis nogal schaars. De landschappen die ons omringen zijn over het algemeen juist verre van heel. Het bos vlakbij mijn huis bijvoorbeeld en waar ik bijna dagelijks kom, is nog geen 150 jaar oud. Dat bos staat als het ware nog in de kinderschoenen. Nog niet zo lang geleden was het een eindeloze overbegraasde heidevlakte. Van ongestoorde landschappen is in Nederland sowieso al een kleine vijfduizend jaar geen sprake meer, al zal het er in de tijd van de hunebedbouwers nog redelijk gaaf zijn geweest. Een landschap waar uitgestrekte bossen, hoogvenen en moerassen elkaar afwisselden. Dit gemis wordt vaak aangegrepen door mensen die er een belang bij hebben om de natuur die er nog wel is af te doen als ‘geen echte natuur’ of nog erger ‘nepnatuur’. 
In de huidige, over het algemeen nogal mensgerichte landschappen lijkt het lastig om in de buurt te komen van wat ik voor het gemak maar even een natuurgevoel noem. En dat is jammer, want ik kom er steeds meer achter hoe natuur niet alleen voor mij persoonlijk, maar eigenlijk voor iedereen van levensbelang is. De onderzoeken over de waarde van natuur voor onze lichamelijke en psychische gezondheid stapelen zich op en in deze Corona-crisis zie je bijvoorbeeld dat we eigenlijk veel te weinig natuur of natuurlijke ruimte hebben.  

Nest van zwarte wegmier in wording in onze achtertuin.


Troost

Zoals vaker in de geschiedenis is gebleken, biedt natuur in ellendige tijden ruimte en troost. Ik moet in die zin vaak denken aan het boek De laatste wildernis van Robert Macfarlane waarin hij schrijft over een Engelse soldaat in een Duits krijgsgevangenkamp. De man zat jaren opgesloten, moest onmenselijk werk doen onder erbarmelijke omstandigheden. Maar de mooie herinneringen aan zijn wandeltochten in de woeste Schotse bergen, zijn ontmoetingen met sneeuwhazen en de hoop dat hij daar ooit weer zou kunnen ronddwalen, hielden hem op de been én in leven.
Ik vind het dan ook onbegrijpelijk en vooral ook onverteerbaar dat sommige politici en industriëlen vinden dat we voor natuur maar naar het buitenland moeten. Daar is volgens hen meer ruimte. De schaarse ruimte in ons land kunnen we volgens hen beter gebruiken voor hoogwaardige landbouw en industrie.
Het is voor mij een horrorscenario, want het grootste deel van het jaar ben ik niet - wie wel? -  in de gelegenheid om die gebieden in Europa op te zoeken. Bovendien wil ik niet eindeloos in de auto zitten, laat staan om de haverklap vliegen. Het liefst zou ik alles per fiets of te voet willen doen. Natuur in de buurt zou wat mij betreft dan ook moeten worden aangemerkt als primaire levensbehoefte. En die natuur moet ruimer en wilder zijn dan hier en daar een parkje of gebiedje waar op allerlei manieren, direct en indirect, voortdurend aan wordt getornd.
Wat ook merkwaardig is, is dat we steeds bozer lijken te worden op de plant- en diersoorten die nog wél uit de voeten kunnen in het door ons gedomineerde landschap. Generalisten, zoals zwarte kraaien en vossen, die zich net als wij weten aan te passen, kunnen niet op bewondering rekenen maar op diepe haat. En verdwenen soorten die hier langer leefden dan wij en nu terugkeren omdat we zijn gestopt met ze dood te schieten, te vergiftigen of anderszins vervolgen worden beschouwd als ongewenste vreemdelingen.
Het lijkt mij een verkeerde weg om deze ontwikkelingen tegen te houden. Het is juist nu een goede tijd om te onderzoeken of we op een andere manier kunnen samenleven met wilde planten en andere dieren. Mijn stellige overtuiging is dat als we ze meer de ruimte geven, we daarmee uiteindelijk meer ruimte geven aan onszelf.

Kraanvogels in de 'achtertuin', najaar 2019.


Ommekeer

Soorten waarvoor ik vroeger naar Polen ging, komen zoals gezegd langzamerhand vanzelf ons land weer binnenwandelen en –vliegen. Kraanvogels broeden op nog geen tien kilometer van mijn huis. Onlangs zag ik twee zeearenden cirkelen boven de Slokkert  tussen Norg en Veenhuizen en er lopen weer geregeld wolven rond in Drenthe. Bovendien zijn de raven weer terug, zie ik langs elke beek in de Kop van Drenthe weer ottersporen en broedde er vorig jaar zelfs een oehoe in het Drents-Friese Wold. Stuk voor stuk iconen van wildheid. Wie had dat durven dromen twintig jaar geleden? Ik word er intens gelukkig van.
Maar de echte ommekeer naar een leven waarin we de natuur meer ruimte geven en weer beschouwen als een primaire levensbehoefte in plaats van een noodzakelijk kwaad of zelfs als bedreigend, zit wat niet per se in de terugkeer van al die grote aansprekende soorten. Steeds meer realiseer ik me dat het accepteren van wildheid begint in je eigen achtertuin. In de plantjes die zich tussen de stoeptegels omhoog wringen, in de mieren die ineens over je vensterbank lopen, de spin die zijn web heeft gemaakt in een hoekje van het raam en de mussen die onder je dakpannen nestelen.


Goed verstopt en gecamoufleerd nestje van een winterkoning.

Wonder van wildheid

Daarom ga ik tot slot, graag nog even terug naar het nest van die winterkoning. Afgelopen winter liep ik door een verre van natuurlijk bos. De fijnsparren van een jaar of zestig oud stonden, ondanks vele dunningsrondes, nog steeds strak in het gelid. Onder de bomen had zich een decimeters dikke moslaag ontwikkeld en de lage winterzon wierp goudgele stralen door het bos. Een van de sparren was door de wind omver geworpen en zijn hoge, platte wortelkluit torende ongeveer een meter boven ons uit. Nog niet zo lang geleden was die boom meteen in stukken gezaagd en uit het bos gehaald, want dood hout was zonde van het geld en bovendien werd het met al die dode bomen een rommeltje. 
Maar in dit bos, waar de kettingzaag inmiddels achter slot en grendel is gedaan, had een winterkoning in deze kleine overwinning op de menselijke controledwang een volgende stap gezet. In het voorgaande voorjaar had hij zijn nest gemaakt in de kluit van die omgevallen fijnspar. Een perfect nestje van enkel mos. Het paste precies in de kom van mijn handen. Er waren jonge winterkoningen in grootgebracht die op hun beurt het komende voorjaar weer even hartstochtelijk zelf zo’n wonder van wildheid in elkaar zouden vlechten.
Door deze vondst zag ik in dat verwildering en daarmee verwondering begint in het kleine en op het moment dat wij in staat zijn om los te laten. Daarmee zeg ik niet dat alles moet veranderen in een met spinnenwebben omhulde janboel, maar wel dat we de vraag moeten stellen hoe we zo min mogelijk impact op natuur hebben en daarna pas, zoals milieuwetenschapper Jean Paul van Soest het onlangs in Trouw zei, moeten kijken welke economie daarbij past. En ik vermoed dat we er dan snel achter komen dat we er niet ongelukkiger op worden. Integendeel zelfs.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten