Koos van Zomeren had het op 18-jarige leeftijd allemaal bedacht. Ooit zou hij de Nobel-prijs voor de literatuur winnen. Maar ook zijn, misschien wel letterlijk, laatste boek Naar de natuur zal niet beloond worden met deze prestigieuze prijs. Carrière mislukt? Integendeel!
Koos van Zomeren wordt nooit in een adem genoemd met Reve, Mulisch, Haase of Hermans. En dat terwijl zijn oeuvre qua omvang minstens zo indrukwekkend is. Maar romans als Het meisje in het veen, De man van de Middenweg en vele andere zijn bij het grote lezerspubliek nauwelijks bekend. Van Zomeren is vooral beroemd geworden als natuurschrijver, misschien wel met enige gepaste tegenzin.
Als journalist bij de Nieuwe Revu schreef hij in de jaren 80 al reportages over natuur. Nu ondenkbaar in het mannenblad, maar toen was de moderne man blijkbaar nog geïnteresseerd in meer dan alleen afrekeningen in het criminele circuit. En schrijven over natuur is Van Zomeren gelukkig zijn hele loopbaan blijven doen vooral in NRC Handelsblad. Zijn miniatuurtjes op de voorpagina waren toentertijd een lust voor het oog en de ziel.
In eerdere interviews mopperde Van Zomeren wel eens op zijn status als natuurschrijver. Het stoorde hem dat hij als romancier niet uit de verf kwam. Of beter, dat het publiek de weg naar zijn boeken niet wist te vinden. Dat is best gek, want daar zitten juwelen bij. Trouwens die romans zijn eveneens doordrenkt met natuur. Opvallend vaak zijn de hoofdpersonen uit zijn romans bioloog (Sterk water) of ze hebben ze een sterke binding met natuur en landschap (Sneeuw van Hem, Deur in oktober). Het is misschien een setting die zich minder goed leent voor fictie of lezers zien de natuur liever in werkelijkheid beschreven.
Heer en meester
In dat genre is Van Zomeren heer en meester. Al zijn omzwervingen in de natuur, ontmoetingen met markante onderzoekers en avonturen met zijn honden Rekel en Stanley liggen vast in bundels als Het Scheepsorkest, Ruim duizend dagen werk, Het grote Rekelboek en pareltjes als Een verderlichte wanhoop. Twee keer hield hij een dagboek bij. In 1988 verscheen een Jaar in scherven en onlangs verscheen dus Naar de natuur.
Wat doe je dan als liefhebber van zijn werk? Verslind je het of eet je het hapje voor hapje. Ik heb dat laatste geprobeerd en had daar grote moeite mee. Alsof je met brullende honger je lievelingsgerecht slechts met een theelepeltje naar binnen mag werken. In Naar de natuur wilde Van Zomeren de balans opmaken van zijn schrijverschrap, maar bovenal vaststellen hoe de natuur in Nederland er voor staat. Aan de hand van gespreken met vrienden zet hij een puntkomma. Theunis Piersma bijvoorbeeld, de immer inspirerende grutto-professor. Of Rob Bijlsma, de altijd op recreanten en natuurbeherende organisaties mopperende roofvogelspecialist en natuur-alles-weter. Met Bijlsma belt Van Zomeren geregeld om waarnemingen te verifiëren. Het zijn mensen met een tegendraadse mening, wars van politiek spel en maatschappelijke trends. Er is waarschijnlijk geen ander mens in Nederland te vinden die zoveel velduren maakt als Bijlsma en dat zo minutieus hebben vastgelegd. Vaak ook hebben ze gelijk, althans ze kunnen beweringen over natuur of ontwikkelingen van soorten met argumenten of eigen onderzoek onderbouwen. Maar ja, gelijk hebben is in de huidige wereld ondergeschikt geworden aan gelijk krijgen. Hoe dan ook, Van Zomeren voelt zich thuis tussen deze mensen en heeft minder met wereld van de beleidsmakers en de ‘blabla’ waar ik mezelf gemakshalve ook wel eens toe reken. Dat geeft het boek natuurlijk een bepaalde kleur. Vooral donkergroen overheerst wat dat betreft.
Niet slecht
Goed, de balans is opgemaakt en Van Zomeren stelt vast dat het zo slecht niet gaat met de natuur in Nederland. ‘Al met al lijkt de natuur in Nederland er beduidend beter voor te staan dan dertig jaar geleden. En toch – onverklaarbaar, maar onmiskenbaar – is er een gevoel van verlies. Over die ambivalentie gaat dit boek’, schrijft Van Zomeren als flaptekst. Een mooi voorbeeld van die ambivalente gevoelens is terug te lezen in de het laatste deel van het boek. Hij gaat met een deel van zijn gezin terug naar Grindelwald in Zwitserland. Van Zomeren maakt er prachtige bergtochten die hij beschrijft zoals alleen hij dat kan. Het grote genieten spat er vanaf. Maar er is ook de zorg voor de zich terugtrekkende gletsjers, de ergernis over de debilisering van de bergen…
Het is bijna niet te verteren dat Van Zomeren na het afronden van zijn andere grote thema’s (zijn fascinatie voor het Waaldorp Herwijnen in Nog in morgens gemeten en zijn tijd bij de SP in Die stad, dat jaar) ook zijn natuurpen aan de wilgen hangt. Wie gaat ons nu verblijden met metaforen, beeldspraak en beschrijvingen over bijvoorbeeld de bosuil: ‘Bol en krachtig: hoehoe/hoehoe/hoehoehoehoe. Een wat aanstellerig tremolo aan het eind. Het klinkt alsof hij zichzelf persifleert. Het klinkt als een akoestische vorm van duisternis.’ Nee, het is jammer dat er geen Nobel-prijs voor natuurbeschrijvingen bestaat. Van Zomeren zou hem krijgen, meerdere keren vermoed ik…
Naar de natuur, Koos van Zomeren, ISBN 978 90 295 7608 6.
Dit stuk verscheen eerder in het Friesch Dagblad.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten