In Doorvoeld weten (Trouw, 14 september) vertelt schrijver Sanne Bloemink van het boek De wilde wereld over de zoektocht naar hoe we onze ‘ecologische verbondenheid kunnen erkennen’. Wat me opvalt in het interview is dat we daarvoor onze blik vaak richten op de technologie. Het moet wel een beetje 2.0, sexy en spannend zeg maar. Maar eigenlijk geeft Bloemink zelf ook haarfijn aan waar naar mijn mening de grootste kloof ligt. De meeste mensen hebben geen diepe emotionele natuurervaringen meer, volgens natuurfilosoof Matthijs Schouten van groot belang voor een levenslange band met de natuur. Allerlei organisaties doen hun uiterste best om met programma’s (school)jeugd te betrekken bij natuur, maar die is voor veel kinderen (en volwassen) in het dagelijks leven letterlijk en figuurlijk simpelweg te ver weg om er mee in aanraking te komen. Dat hebben we onder meer veroorzaakt door in grotere dorpen en steden groen als ongebruikte en nutteloze ruimte te bestempelen.
Zou de fietser de sporen van deze das hebben opgemerkt? |
Bloemink had haar eigen ‘ervaring’ in de regenwouden van Costa Rica. Net als veel andere Nederlanders moest zij daarvoor blijkbaar naar het buitenland. Daarmee kan de indruk gewekt worden dat zo’n emotionele natuurervaring in Nederland niet meer mogelijk is. Er zijn politici die dat zelfs als politieke agenda hanteren en zeggen dat je voor het zien van bijvoorbeeld groot wild of ervaren van wildernis maar naar het buitenland moet gaan. Hebben we er in Nederland niet te veel last van en kunnen we die ruimte nuttig besteden. Een doodzonde wat mij betreft.
Een spoor waarvan ik jaarlijks veel foto's krijg tegestuurd. Vossen en marters doen zich tegoed aan de bessen van Amerikaanse vogelkers en poepen ineens 'anders'. |
Wildernis in de achtertuin
Ik verkeer in de gelukkige omstandigheid dat de wildernis begint in mijn eigen achtertuin, maar hij begint naar mijn stellige overtuiging vooral met de manier waarop ik naar natuur kijk. Die manier van kijken heb ik geleerd van anderen, onder meer van een Poolse lynxenonderzoeker die voor zijn studie naar deze prachtwezens in een tijd zonder hightech-zenders en cameravallen volledig afhankelijk was van zijn sporenkennis. Daar ervaarde ik voor het eerst de enorme verbeeldingskracht van diersporen. Door deze, maar vooral door latere ervaringen dichtbij huis denk ik inmiddels dat je zelfs de meest verstokte stadsbewoner de ogen kunt open door ze te laten zien welke wezens er in zijn of haar directe omgeving zijn te vinden en hoe ze leven. De sporen die dieren achterlaten zijn daarbij een fascinerende ingang en daarmee verbind je oeroude kennis met ons moderne leven.
Huh, is dit door eekhoorns gedaan? Ja, ze gebruiken de bast ter bekleding van hun nesten. |
Inheemse volkeren zoals de Noord-Amerikaanse Indianen, de Bosjemannen uit zuidelijk Afrika en de Aboriginals in Australië hadden kennis van diersporen nodig om te kunnen overleven. Daarmee vergaarden ze tegelijkertijd ook een ecologische verbondenheid met hun prooidieren en het landschap. Ze realiseerden zich dondersgoed dat ze er van afhankelijk waren voor hun voortbestaan. Ze waren dan ook - zoals Annie Proulx prachtig beschrijft in haar meesterlijke roman Schorshuiden -totaal verbijsterd dat Europese kolonisten de basis van die natuurlijke bronnen tegen de vlakte sloegen en landbouw gingen bedrijven. De Indianen werden vervolgens als lui bestempeld omdat ze niet wilden werken op het land. De natuurlijke wereld op zijn kop.
Als je kijkt door de ogen van haas, zie je dat je niet alles moet millimeteren maar stukjes ruigte moet laten staan. Zo'n rommelige pluk is de basis voor een prachtig hazenleger. |
Zonder het te willen romantiseren zouden we ook kunnen leren van de manier waarop de inheemse volkeren naar natuur keken. Door zich te verplaatsen in het dier waar ze een voetafdruk (prent) of een ander spoor van vonden, werden zij dat dier. Dat is nog steeds een leuke bezigheid. Vraag je bij het vinden van een spoor niet alleen af van welk dier het is, maar ook wat hij daar deed, waarom en wanneer hij daar was en waar hij naartoe ging. Na enige oefening merk je dat je steeds meer door de ogen van dieren naar het landschap gaat kijken en ziet wat zij nodig hebben en wij zouden moeten doen of laten.
Veel mensen doen vaak een beetje lacherig over dit ‘Indiaantje spelen’ maar als ze zich laten overhalen om mee te gaan, zijn ze over het algemeen zwaar onder de indruk van wat ze ‘gezien’ hebben. ‘Gezien’ want vaak is er live niet één dier in beeld geweest, maar is er door de sporen en de verhalen wel een scala aan beesten aan hun geestesoog voorbij getrokken. Na niet al te lange tijd merk je dat je door deze manier van kijken zelf steeds meer onderdeel wordt van die natuur en er niet meer vanaf een afstandje naar kijkt. Door deze oeroude 'techniek' wordt natuur steeds meer onlosmakelijk onderdeel van je bestaan.