woensdag 8 juli 2020

In de ban van het bos

Zingende winterkoning. 

Jammer, maar het is uit. Of misschien moet je bij zo’n pil wel zeggen: voltooid. Het boek Schorshuiden van de Amerikaanse schrijver Annie Proulx. Het boek gaat over twee berooide Franse jongens die eind 17e eeuw naar Nieuw-Frankrijk (Canada) gaan om daar als lijfeigene bos te kappen. Het woud van witte dennen lijkt eindeloos. De ene houthakker ontvlucht echter al vrij snel zijn tirannieke baas om zelf een houtimperium op te zetten. De andere trouwt een Indiaanse en schikt zich in zijn lot. Na tien jaar krijgt hij zelf een klein stukje land, waarna hij vrij snel aan zijn eind komt.

De twee verhaallijnen van de mannen en hun nakomelingen gaan in hoog tempo verder tot in de moderne tijd. Er ontrolt zich een verhaal dat eigenlijk zo treurig is dat je het boek voortdurend wenend aan de kant wil leggen. Maar toch lees je door. Niet om te weten hoe het met de families afloopt, maar of er nog iets van het bos overblijft. Want het bos, de natuur, het landschap is het werkelijke hoofdpersonage in deze vuistdikke roman. En ja, je zit ook voortdurend met het plaatsvervangend schaamrood op de kaken om wat inheems volken (en minder fortuinlijke Europeanen) in beloofde landen is aangedaan.

Verse boomwratten, een prachtige slijmzwam. 

In navolging van het boek keek ik de Tegenlicht-uitzending In de ban van het bos van de VPRO nog eens terug (klik hier). Hierin komt Proulx uitgebreid aan het woord over haar liefde voor bomen en het bos. Maar minstens zo interessant is het verhaal van Robin Kimmerer, een hoogleraar bosecologie met wortels in de Indiaanse Potawatomi-stam. Kimmerer combineert moderne wetenschap met inheemse filosofie. Ze probeert haar studenten niet te leren óver het bos, maar ván het bos.

Bos als mentor
Al jaren probeer ik zoveel mogelijk kennis op te doen over bossen, bosecologie en vooral de planten en dieren die er leven. Ik lees me suf, loop allerlei lezingen en ‘congressen’ af en praat graag met mensen die er echt verstand van hebben. Maar steeds bekruipt me het gevoel dat ik iets mis. Dat kan liggen aan het feit dat ik geen wetenschapper ben en dus geen wetenschappelijke geest heb. Maar door de uitspraak van Kimmerer dacht ik, dát is het. Dat is wat ik mis. Het bos zelf als ultieme mentor.  

Gal op Amerikaanse vogelkers veroorzaakt door de slijmzwam Taphrina farlowii.

Er is niets fijner dan in het bos te zijn en er in op te gaan. Een paar keer per week struin ik een paar uurtjes in het relatief kleine bos vlakbij mijn huis. En bijna altijd ga ik ergens een tijdje tegen een boom aanzitten en kijken wat er gebeurt. Er gebeurt natuurlijk nooit iets dat de wereld op zijn grondvesten doet schudden, maar ik leer altijd weer wat. Gewoon door te kijken, luisteren, ruiken, voelen en proeven. En vooral ook door de sporen van dieren te volgen.  

Een zwarte specht laat zijn sporen na bij het zoeken naar larven van boktorren. 
Zo weet ik steeds beter waar winterkoningen graag hun nest bouwen en wat zwarte spechten het liefst eten. Leer ik meer over de wonderlijke wereld van de gallen. Hoor ik inmiddels het verschil tussen het ruisen van eiken en beuken. Ruik ik als er ergens een vos is geweest en voel of de boom in kwestie een ruwe of zachte berk is in plaats van dat ik met een loep naar de beharing op de twijgen kijk. Kimmener daagt haar studenten (en mij nu ook) vervolgens uit om nog een laag dieper te gaan. Wat kun je bijvoorbeeld leren van het feit dat mossen alle massaextincties hebben overleefd of van het feit dat een witte den vijf naalden per inzet heeft? Ik weet het nog niet, maar voel wel dat het een interessant avontuur is om aan te gaan.  

Geen opmerkingen:

Een reactie posten