Foto 1. Bloeiwijze van gewone vogelkers. |
Ik beschouw mezelf als een naturalist, wat in Engeland wordt omschreven als iemand die op meer beschrijvende manier flora en fauna bestudeert. Ik voel me vooral thuis in de tijd dat biologie nog natuurlijke historie heette en je met allerlei disciplines in de natuurwetenschappen bezig kon zijn zonder dat iemand daar raar van op keek. Lezen over de onstaansgeschiedenis van het landschap (aardkunde), kijken naar sterren, fossielen zoeken ... ik vind het allemaal even leuk en boeiend als vogels kijken en tellen, diersporen duiden, wilde bijen (proberen te) determineren en het leven van dassen volgen. Ik ben in dat opzicht een veelvraat.
Planten
Maar de lol van één groep was ik wat uit het oog verloren: planten. In mijn studietijd heb ik veel naar planten gekeken, eindeloos kweldervegetaties gekartereerd en meegedaan aan allerlei obscure floristische onderzoekjes, vooral op de Waddeneilanden. Later kwam deze tak van natuursport zoals Heimans en Thijsse het noemden, wat in de verdrukking door al die andere liefhebberijen. Maar door het verblijf als vogelwachter op Rottumerplaat, waar we een zo compleet mogelijke plantenlijst van het eiland moesten opleveren, kwam de oude passie weer naar boven. Levensgevaarlijk natuurlijk want een dag heeft er niet een paar uur bijgekregen in 2020 en ik had al het gevoel dat de dagen steeds korter worden.Het mooie van het bestuderen van wilde planten is (net als van vogels en insecten trouwens): het kan overal. Zelfs letterlijk in mijn eigen kleine achtertuin groeit wel iets dat ik daar niet had bedacht. Of er kruipt iets dat ik nog nooit eerder heb gezien. Daarnaast ben ik ook in de gelukkige omstandigheid dat 200 meter van mijn huis de 'natuur' begint, waar ik eindeloos kan struinen en waar blijkbaar weinig andere mensen komen (dat was ook al zo in het niet Corona-tijdperk).
Foto 2. Uitspringende nerven van de gewone vogelkers. |
Oecologische flora
Vandaag viel mijn oog bijvoorbeeld op een gewone vogelkers (Prunus padus) in een houtwal. Uitbundig bloeiend (foto 1) en immens zoet geurend trok het als een magneet aan me. De laatste dagen was ik bezig geweest met het inventariseren van oud bosplanten zoals dalkruid, salomonszegel en lelietje-van-dalen. Ze staan rond Norg vooral in bosranden en daar staat ook volop Amerikaanse vogelkers (Prunus serotina) die ik goed ken omdat ik er al honderden uit de grond heb getrokken (misschien ten onrechte, maar daarover in een ander blog meer). Ineens realiseerde ik me dat ik nog nooit bewust een gewone vogelkers had bekeken en hoe je die kunt onderscheiden van de Amerikaanse vogelkers.In de onvolprezen Oecologische Flora van Eddy Weeda en vader en zoons Westra (het idee voor de flora kwam eigenlijk van vader Rein Westra) had ik al eens gelezen dat het blad aan de onderzijde bijvoorbeeld uitspringende nerven heeft, maar daar had ik nog nooit op gelet. Nu had ik dus een uitgelezen kans om dat eens te bestuderen en verhip, het is overduidelijk. (zie foto 2).
Het gaat nergens over natuurlijk, maar ik was toch blij dat het klopte.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten