zondag 24 januari 2016

Boommarter Z10

Het wordt met de week boeiender, het leven van de boommarters in ons onderzoeksgebied rond Veenhuizen. Vorig jaar hadden we (ik doe het onderzoek samen met Tonnie Sterken) het mannetje Z1 die al jaren stevig in het zadel zat in het hart van het gebied. Hij bezocht meerdere van onze opstellingen en had een territorium van ten minste 140 hectare. Dat is nog relatief klein, want uit ander bezoek is bekend dat boommarter-mannen er territoria van vele honderden hectaren op na houden.
Z1 op locatie D1

Maar goed, Z1 leek zoals gezegd heer en meester. Ik kwam deze marter voor het eerst tegen op een cameraval in de winter van 2012. Hij was de enige marter die in dat gebied zelfverzekerd en zonder dralen naar de opstellingen kwam om van de pindakaas te snoepen. Er verscheen wel eens een andere boommarter bij eenzelfde opstelling, maar die leken erg nerveus en waren meestal snel weer weg. 
Dit jaar is alles anders. 
Z9, de nieuwe zwerflustige marter in ons onderzoeskgebied.
Eerst dook Z9 op. Een zwerflustige boommarter die we vorig seizoen nog niet voor de camera hadden gehad. We denken dat het om een vrouwtje gaat, maar dat weten we nog niet zeker. Zij bestrijkt een groot deel van het territorium van Z1. Het gedrag dat we vorig jaar van Z1 zagen, is nu bij deze marter te zien. Ze heeft inmiddels drie verschillende opstellingen bezocht, waarbij de afstand tussen de twee uitersten 2,8 kilometer bedraagt. Een territorium bedraagt ten minste 200 hectare.

Steenmarter
Onlangs dook er nog een nieuwe marter op, die de luisterrijke naam Z10 kreeg. Deze marter houdt zich in hetzelfde leefgebied op als Z9 en Z1. Z10 valt op bij opstelling D1, de enige waar we tot nu ook Z1 hebben gezien (volgt u het nog?). Binnen een seconde viel op dat het hier om een andere, nieuwe marter gaat, niet vanwege zijn unieke borstvlekpatroon, maar vanwege zijn gedrag. Onzeker, nerveus, kat uit de boom kijken...
Hier duikt ook nog een steenmarter die zich weer totaal anders gedraagt bij de opstellingen. Deze marter eet vooral van de restjes die op de grond zijn gevallen. Over nerveus gedrag gesproken...

Steenmarter op locatie D1. 
Niet veel later staat Z10 echter wel op haar achterpoten van de pindakaas te eten. Het geslacht heb ik nog niet kunnen vaststellen. Maar als je naar de klassieke opvattingen over verdeling van territoria bij boommarters kijkt, moet het wel een vrouwtje zijn. Maar of het nu een man of een vrouw is, hij of zij zit hoe dan ook in het territorium van een concurrent...

Z10 op locatie D1. 
Het blijft natuurlijk behelpen met cameravallen. Je kunt nooit de exacte territoriumgrenzen van een individuele marter bepalen, maar bij gebrek aan de mogelijkheid om marters met een gps-halsband uit te rusten, is dit een aardig alternatief. En het is gewoon verschrikkelijk leuk om te doen. 

woensdag 6 januari 2016

Natuurspoorjournaal #88 - IJzelsporen

Loopsporen van een vos. Let op het zijstapje.
De schemering heeft de dag nog net geen goedenavond gewenst als we besluiten een ommetje te maken. We glibberen de stoep af en staan twee minuten later aan de rand van het bos. Meteen zien we de krabsporen van merels. Met een ijzel- of sneeuwlaagje zie je eigenlijk hoeveel grond zo'n merel kan verzetten.

We struinen zonder glijpartijen een dik uur door het bos. Halverwege pikken we het spoor van een vos op. We volgen hem een tijdje en zien dat hij zijn eigen looproute geregeld heeft gekruist. We ontcijferen waar hij even heeft gezeten of gelegen, waar hij heeft gepiest of een stapje opzij deed om aan iets belangwekkends te ruiken. En in het leven van een vos is dat bijna ieder afwijkend grasprietje.

In de ban van de vos

Het is heerlijk om te merken hoe snel ik zelf in de ban van die vos ben. We volgen het meest verse spoor, tegen de looproute in zien we. Dat is goed, het laatste wat we nu willen is de vos verstoren. Op gegeven moment verdwijnt zijn spoor in wirwar van jonge sparrenopslag. Het is goed zo. Na de hele dag zwoegend achter mijn computer te hebben doorgebracht, heeft het spoor van deze vos me in no time weer in de prettig relaxte stand van de laatste weken gezet. 

Loopsporen (wissel tussen galop en galopsprong) van een (steen)marter op een omgevallen boom.
Bijna weer thuis. De schemering heeft een tandje bij geschakeld. Nicolette ziet echter nog het spoor van een marter op een omgevallen boom. Door de mooie scherpe afdrukken van de teenkussens en het middenvoetkussen zie ik in gedachten een steenmarter lopen. Maar het zou evengoed een boommarter kunnen zijn. Die hebben - volgens de boekjes - in de winter vaak wat meer haar op de voetzolen waardoor de scherpte van de prenten er een beetje vanaf gaat. Maar in sporenland zijn dit gevaarlijke uitspraken. Ik heb nu vaak genoeg gezien dat ook boommarters in de winter nagenoeg haarloze voetzolen kunnen hebben. 

Maar wat is de 'gang' van dit dier goed te zien. De grotere marters lopen bijna werktuigelijk over dit soort liggende bomen. Dat zie je normaal gesproken natuurlijk niet - of het moet al verraden worden doordat ze midden op die stronk een keutel deponeren - maar nu dus wel. Je kunt er zelf, bij wijze van spreken, op lopen... Voor martersporen in het bos, check omgevallen bomen!

Gebalgde voetzolen van steenmarter (links) en boommarter. Hier is mooi het verschil te zien in de hoeveelheid beharing op de poten. Hier is het wel volgens de boekjes. (Nationalparkhaus, Zernez, Zwitserland)

zondag 3 januari 2016

'Grondroest' bij bosuilen

In 2012 schreef ik een artikel voor het magazine Uilen over op de grond slapende bosuilen, een fenomeen waarbij ik het woord grondroest wel goed vind passen. Gisteren kwam weer eens zo'n gevalletje tegen (zie naschrift), reden waarom ik het artikel hier even plaats.

Bosuilennest in de boswachterij Veenhuizen, 2012. 
Door de bank genomen roesten bosuilen overdag in boomholtes, dichte bosopstanden of holtes in gebouwen. Daarbij gaan we er vanuit dat een verdekte schuilplaats zoals een holte voordelen biedt ten opzichte van een meer open rustplaats, bijvoorbeeld ter voorkomen van pesten door andere vogels zoals gaaien. Tijdens mijn onderzoek naar boommarters en roofvogels ben ik in de afgelopen jaren twee keer gestuit op een op de grond slapende bosuil. Komt dit vaker voor en is er een verklaring voor deze op het eerste oog merkwaardige keuze?

Incident

In 2009, tijdens een roofvogelinventarisatieronde in de boswachterij Veenhuizen (Dr.), stootte ik langs een wandelpad een bosuil op. Hij zat verscholen tussen een vijftal dicht op elkaar staande jonge lariksen van ongeveer zestig centimeter hoog. De omliggende vegetatie was nog niet heel hoog, maar toch was de uil me niet opgevallen. Op de plek waar de vogel zat lagen geen braakballen of schijtsporen. Ik deed het voorval daarom af als een bijzonder incident. Op dat moment had een bosuilenpaar een nest in een oude holle eik op ongeveer 150 meter afstand van de roestplek.
Later legde ik de waarneming voor aan Willem van Manen, die niet alleen veel velduren maakt, maar ook naar bosuilen ‘kijkt’. Hij had in het voorjaar van 2003 een soortgelijke ervaring in het Brabantse Liesbos waar hij tweemaal - met een tussenpoos van een paar weken - een roestende bosuil uit de slootrand joeg. Ondanks dat deze uil blijkbaar vaker gebruik maakte van een grondroestplaats, was het fenomeen Willem verder niet bekend.
In de algemene ‘uilenliteratuur’ wordt ook bar weinig vermeld over grondroest. Meestal worden de bekende boomholtes, ruïnes, zolders en nestkasten als roestplaats genoemd (Mebs 2000, Glutz von Blotzheim 1994). Deze laatste noemt echter ook ‘bodengestrupp’ (bodemstruikgewas) als mogelijke roestplaats. Er wordt helaas niet naar onderzoek verwezen waarin dat laatste ook daadwerkelijk is geconstateerd. Fred Koning en Gert Bayens geven in hun nog steeds onvolprezen studie Uilen in de duinen wel aan dat bosuilen af en toe op de grond broeden. Zij kwamen op 229 onderzochte nesten 4 keer tegen.

Broedhabitat van de bosuil in de boswachterij Veenhuizen (2012). Het open beukenvak wordt begrensd door vakken met grove den en sitkaspar. Beide percelen bieden, net als het beukenvak (behalve de holle bomen), weinig dekkingsmogelijkheden voor een roestende bosuil. 

Nieuwe waarneming

Het fenomeen was wat naar de achtergrond gezakt, toen ik er in 2012 op een andere locatie opnieuw mee te maken kreeg in de boswachterij Veenhuizen. Op 26 april stuitte ik in een open beukenvak, bij een voormalige nestboom van een boommarter, op twee (mogelijk drie) grote donsjongen van een bosuil. De jongen waren op dat moment een week of vier oud. De volgende dag bezocht ik de nestboom nogmaals rond een uur of tien in de ochtend. Het vrouwtje was toen aanwezig op het nest.
Nadat ik een uur of drie later klaar was met mijn andere veldwerkzaamheden, wierp ik nogmaals een blik op de nestboom. De adulte vogel was verdwenen, maar de jongen lieten zich niet zo prominent zien als de vorige dag. Bij het doorsteken van het belendende  bosperceel met sitkasparren (kale stammen tot vlak onder te top) van circa dertig jaar oud, vloog een bosuil op van de grond en ging enkele tientallen meters verderop in een spar zitten waar ze luid krijsend werd verwelkomd door een paar gaaien.
De roestplaats bestond uit een holte op de grond onder de stobbe van een omgezaagde sitkaspar. Rond en in de holte lagen drie braakballen, een teken dat deze roestplaats vaker werd gebruikt. Deze roestplaats was enigszins vreemd omdat in het beukenperceel van de nestboom enkele holle beuken staan die zeer geschikt zijn als dagrustplaats voor een bosuil. Een van de holtes was op dat moment bezet door een paartje zwarte spechten. Er waren op dat moment geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van een boom- of steenmarter. Twee dagen later was het uilennest trouwens verlaten. De jongen werden vreemdgenoeg ook niet meer in de buurt gevonden of gehoord. Er werd overigens ook geen enkele aanwijzing gevonden voor predatie van het nest.

Grondroestplaats van bosuil van een bosuil in de boswachterij Veenhuizen Dr. (2012). Voor de holte ligt een braakbal. In de holte lagen nog twee braakballen. Deze roestplaats was dus meerdere malen gebruikt.


Anekdotische waarnemingen

Opnieuw wakkerde deze waarneming de nieuwsgierigheid aan naar het hoe en het waarom van ‘grondroest’. Daarom heb ik een aantal mensen benaderd die in hun carrière de nodige velduren hebben gemaakt.  Ook dan blijft de spoeling dun als het gaat om op de grond slapende bosuilen. Herman Feenstra trof eens een ‘grondroestende’ bosuil aan in de noordrand van het Fochteloërveen tussen wat opslag van jonge grove dennen. Rob Bijlsma liet desgevraagd weten nog nooit op de grond slapende bosuilen te zijn tegen gekomen. Wel stuurde hij een paar artikelen op waarin iets wordt gezegd over keuze voor roestplaatsen. 
Hendrichsen et al (2006) beweren dat bosuilen hun roestplaats dusdanig kiezen zodat de kans op ‘mobbing’ zo klein mogelijk is. Mobbing (pesten in een groep) is een bekende anti-predator strategie van veel vogels. Sunde et al (2003) onderschrijven dat in hun onderzoek nog eens. Maar juist van bosuilen met onvolwassen jongen wordt gezegd dat ze hun roestplaats minder opzichtig is dan van (jong) volwassen vogels. Van de 2140 onderzochte roestplaatsen bevond de uil zich in 99% van de gevallen op een hoogte tussen de 0,2 en 25 meter in een boom. Helaas wordt van de ruim 20 gevallen die buiten die marge vallen niet vermeld waar de roestplaats zich wel bevindt.

Hoe dan ook, de hierboven beschreven waarneming bewijst dat een overdag zichtbare bosuil niet lang onopgemerkt blijft bij andere vogels. Een soortgelijke ervaring had ik lang geleden in de Bialowieza waar een openlijk zichtbare laplanduil voortdurend werd gepest door een stel gaaien. Mogelijk ligt hier een gedeeltelijke verklaring voor de incidentele keuze voor een ‘grondroestplaats’. Voor pestkoppen als gaaien en merels is een grondroestende bosuil waarschijnlijk minder zichtbaar en dus minder bedreigend en kiezen bosuilen bij gebrek aan beter voor een grondroestplaats. Bij de waarneming van Willem van Manen in het Liesbos was er echter geen sprake van een nest en bij het hierboven beschreven geval in 2012 waren en voldoende holle bomen in de buurt beschikbaar. Er lijkt verder ook niet veel voordeel te zijn bij het slapen op de grond boven de meer reguliere roestplaatsen. Maar beter is het om te zeggen, we weten het (nog) niet…
Slaapplek van een bosuil in Berkenheuvel
(jan, 2016)
Naschrift 2016

Tijdens een diersporenexcursie in het Drents Friese Wold op 2 januari 2016 zagen we vlak langs een wandelpad en bosuil opvliegen die bij nader inzien, aan de andere zijde, onder een sparretje op de grond zat te slapen. Er waren verder geen braakballen aanwezig wat suggereert dat de bosuil in kwestie de slaapplek niet heel frequent gebruikt.

Dankwoord

Met dank aan Willem van Manen en Herman Feenstra voor hun waarnemingen en Rob Bijlsma voor het toezenden van enige literatuur.

Bovenstaand artikel is verschenen in Uilen 3, 2012.

Literatuur

Glutz von Blotzheim, U.N. 1994. Handbuch der Vogel Mitteleuropas. Band 9: 579-611. Aula – Verlag Gmbh.

Hendrichsen, D.K., Christiansen, P., Nielsen, E.K., Dabelsten, T. and Sunde, P. 2006. Exposure affects the risk of an owl being mobbed – experimental evidence – J. Avian Biol. 37: 13-18

Koning , F.J. en Bayens. G. 1990. Uilen in de duinen: 55-77. KNNV Uitgeverij.

Mebs, T. en Scherzinger, W. 2004. Uilen van Europa: 226-247. Tirion Uitgevers.

Sunde P., Bǿlstad, M.S and Desfor, K.B. 2003. Diurnal exposure as a risk sensitive behavior in tawny owls Strix Aluco? – J. Avian Biol. 34: 409-418